Heyboer met een ‘g’: forensisch onderzoek naar kunstvervalsing
Kunstvervalsing is een opvallend type misdaad: er komt geen geweld aan te pas, en ook sporen als vingerafdrukken of DNA ontbreken doorgaans. Toch vraagt het onderzoek om dezelfde precisie als iedere andere strafzaak. Forensisch onderzoekers duiken in de kleinste details, van papierstructuren tot de samenstelling van inkt, en vergelijken die met authentieke kunstwerken. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) speelde in de afgelopen decennia een rol bij diverse onderzoeken naar kunstvervalsingen, onder meer rond werken van Vermeer en Rembrandt. In een recenter onderzoek stond een grote verzameling etsen van Anton Heyboer centraal. NFI-deskundigen Jaap van der Weerd en Koen Herlaar onderzochten samen met collega’s de kleinste sporen die konden wijzen op vervalsing of manipulatie.

De Nederlandse kunstenaar Anton Heyboer (1924-2005) maakte schilderijen en grafisch werk, en stond bekend om zijn etsen. Een ets ontstaat doordat een kunstenaar groeven in een metalen plaat aanbrengt, deze met inkt vult en vervolgens afdrukt op papier met behulp van een pers. Er bestaan allerlei variaties: soms worden meerdere kleuren tegelijk aangebracht, soms in opeenvolgende stappen. Zo ontstaan gedetailleerde werken, zoals de etsen van Heyboer.
Zijn werk is populair en wordt goed verkocht via een galerie in Amsterdam. Rond een bepaalde collectie etsen rijzen echter vragen in de kunstwereld over de echtheid. Die etsen zijn afkomstig van één verkoper, die in de loop der jaren zo’n 4500 Heyboer-werken uit de jaren ’50 aan de galerie levert. In opdracht van het Openbaar Ministerie (OM) start het NFI een onderzoek naar de echtheid van de werken.
Stukjes uit een kunstwerk knippen
“Met drie collega’s uit verschillende vakgebieden deden we een verkennend onderzoek op zes etsen uit de collectie,” vertelt Koen Herlaar, deskundige op het gebied van kras-, indruk- en vormsporen. Dat onderzoek richtte zich op de materialen die gebruikt zijn bij het maken van de etsen, zoals papier en inkt, maar ook op de handtekening onder de werken. “Die werden onderling vergeleken door een handschriftdeskundige. Een microsporendeskundige bepaalde de chemische samenstelling van het papier en de inkt, en ik deed technisch onderzoek naar het papier.”
Microsporendeskundige Jaap van der Weerd was op dat moment nog niet bij de zaak betrokken, maar herinnert zich het onderzoek van zijn oud-collega, die inmiddels met pensioen is: “Voor chemisch onderzoek zijn monsters van het papier en de inkt nodig. Maar je kunt natuurlijk niet zomaar stukjes uit zo’n kunstwerk knippen. Stel dat het echt blijkt te zijn! Daarom werd een ervaren papierrestaurator van de Universiteit van Amsterdam bij het onderzoek betrokken om minuscuul kleine monsters te nemen.”
De betrokken deskundigen voeren hun onderzoeken onafhankelijk van elkaar uit, maar komen tot dezelfde conclusie. “Er was één werk dat bij alle onderzoeken duidelijk afweek op de verschillende kenmerken. Vier werken hadden onderling juist veel overeenkomsten. En één werk had zowel overeenkomsten als verschillen,” zegt Herlaar.

Heyboer met een ‘g’
Het vervolgonderzoek aan een grotere groep etsen richt zich aanvankelijk enkel op de signaturen onder de etsen, omdat dit de meest directe aanwijzing kan geven richting vervalsing.
Het onderzoek richt zich daarom op 185 signaturen van betwiste etsen. Die worden vergeleken met signaturen van 110 museumwerken uit de jaren ’50 en ’60. “De vergelijking vond plaats aan de hand van detailfoto’s van de signaturen. Hiervoor werden werken gefotografeerd in het Stedelijk Museum in Amsterdam en in het Kunstmuseum Den Haag,” vertelt Herlaar. De betrokken handschriftdeskundige van destijds is inmiddels gepensioneerd.
Een van de bevindingen in de referentiesignaturen van Heyboer is de samentrekking van de letters ‘e' en ‘y’ in zijn achternaam, waardoor het bijna op een ‘g’ lijkt. Bij de betwiste werken staan de letters juist duidelijk los van elkaar. Deze en andere bevindingen passen volgens de handschriftdeskundige veel beter bij het scenario dat de etsen niet door Anton Heyboer zelf zijn ondertekend, maar door iemand anders.

Alsnog onderzoek naar museumwerken
Na uitspraak van de rechter volgt het hoger beroep op verzoek van de verdediging. Die betwisten de uitkomst van het handschriftonderzoek. Het Gerechtshof geeft uiteindelijk alsnog opdracht het chemisch en technisch onderzoek uit te voeren. Het NFI schrijft een onderzoeksplan waarin het papier en de inkt centraal staan: de structuur van het papier, de chemische samenstelling ervan, en die van de inkt. Maar waar het eerdere onderzoek zich enkel richtte op de onderlinge vergelijking van zes betwiste werken, nemen ze nu een steekproef van 23 betwiste werken, en vergelijken die met authentieke (onbetwiste) museumwerken. Na een periode van regiezittingen bij het Hof en overleg tussen alle betrokken partijen gaat het onderzoek van start.
“Het Kunstmuseum Den Haag was bereid mee te werken aan het onderzoek en bemonsterde 23 werken uit de betwiste collectie. Daarnaast nam de restaurateur ook monsters van achttien authentieke Heyboer-werken uit het museum van eind jaren ‘50 en enkele van begin jaren ’60”, vertelt Herlaar. De twee groepen, betwiste en onbetwiste werken, worden zowel binnen een groep als tussen de groepen onderling met elkaar vergeleken.
Lijnstructuren in papier
“Voor het papieronderzoek maakte ik met een speciale opstelling foto’s van de authentieke werken in het museum, zodat de papierstructuur zichtbaar werd. Later fotografeerde ik de betwiste werken op dezelfde manier in ons laboratorium. Zo hoefden de echte werken het museum niet te verlaten”, zegt Herlaar. Ook legt hij uit hoe het vergelijken van papier in zijn werk gaat: “Papier wordt gemaakt op een zeef, en die zeef heeft een bepaalde lijnstructuur. Wanneer je licht door het papier heen laat vallen, maak je die structuur zichtbaar. Op het laboratorium staat een grote lichttafel die ik onder andere hiervoor gebruik.”
Het is al snel duidelijk dat er verschillen zijn. Zo zijn de werken uit het museum allemaal gemaakt op papier met een vergelijkbaar lijnenraster bestaande uit schering- en inslagdraden, zoals Herlaar het noemt. Ook bevat het papier een watermerk van de fabrikant. De betwiste werken bevatten deze kenmerken niet, op één na. “In de betwiste werken was een grote diversiteit te zien in de structuur, zoals verschillende rasters en wolkachtige structuren zonder duidelijk patroon,” licht Herlaar toe. Eén werk uit de collectie komt qua papierstructuur wél overeen en bevat hetzelfde watermerk als de authentieke werken. “Maar,” vervolgt Herlaar, “dit werk was gedrukt over een bestaande bedrukking heen. Die werkwijze week af van alle onbetwiste werken. En ook in het chemisch onderzoek bleek de samenstelling van de inkt af te wijken.”

Elementen in papier en inkt
Terwijl Herlaar werkt aan de papierstructuur, gaat Van der Weerd aan de slag met de piepkleine monsters en onderzoekt de chemische samenstelling van het papier en de zwarte inkt die is gebruikt in de etsen. Dat onderzoek voeren analisten van Team Microsporen en Materialen uit met de analysetechniek LA-ICP-MS (laser ablatie inductief gekoppeld plasma-massaspectrometrie). Hiermee kunnen zij heel nauwkeurig meten welke chemische elementen, zoals lood, ijzer of kwik, in welke hoeveelheid in een monster aanwezig zijn. “Uit de resultaten bleek dat de papiersamenstelling van de onbetwiste werken vrij constant en vergelijkbaar was. Bij de betwiste werken was die spreiding groter. Bij de inkt was dit juist andersom: de spreiding in samenstelling van de echte werken was groter, en de samenstelling van de inkt op de betwiste werken juist vrij constant”, vertelt Van der Weerd. Samengevat lijkt geen enkel betwist werk qua papier- en inktsamenstelling op de onbetwiste museumwerken.
Herlaar en Van der Weerd brengen een gezamenlijk rapport uit waarin zij concluderen dat de resultaten van hun onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn als een willekeurig persoon de betwiste werken heeft gemaakt dan wanneer Anton Heyboer ze zelf heeft gemaakt. Van der Weerd vult hierop aan: “Deze conclusie geldt onder de aanname dat de materialen die zijn gebruikt in de onderzochte onbetwiste werken representatief zijn voor het werk van Anton Heyboer uit de jaren ’50. De betwiste werken werden namelijk ook toegeschreven aan deze jaren (circa 1953-1960).”
Slot van de zaak
Op 28 november 2024 komt het hoger beroep in de strafzaak tot een einde. De verdachte wordt ook in hoger beroep veroordeeld voor oplichting. Hij krijgt een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar en daarnaast een taakstraf van honderd uur.
Het onderzoek naar de echtheid van kunstwerken is complex, beamen beide deskundigen. Want wat maakt een kunstwerk authentiek? “Er spelen nog veel meer invalshoeken en factoren mee om dat te bepalen. Daarom is er naast het NFI in deze zaak ook onderzoek gedaan door andere experts, zoals kunsthistorici,” zegt Van der Weerd. Herlaar vult aan: “Wij kijken puur naar de wetenschap van de materialen en leveren daarmee een stukje van de puzzel. Daarna is het eindoordeel aan de rechter.”