Nieuwe mogelijkheden vingersporenonderzoek

Met een nieuwe onderzoeksmethode ontwikkeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), is het nu ook mogelijk om vingersporen van mindere kwaliteit te onderzoeken en als bewijsmiddel in de rechtszaal in te zetten.

Over de bewijswaarde van een vingerspoor wordt nu een oordeel gegeven op basis van een statistische berekening. De methode is ook in de rechtszaal geaccepteerd als wettelijk bewijsmiddel.  

De overdracht van huidlijnen naar een vingerspoor gaat altijd gepaard met verlies van kwaliteit. Kwantitatief, door de beperkte grootte van het spoor en kwalitatief, door vervaging, aantasting en vervorming. Dit maakt het vergelijken van een vingerspoor met vingerafdrukken van een verdachte soms moeilijk. 

Bij het vergelijken van vingersporen met vingerafdrukken werd tot voor kort de forensisch-technische norm gehanteerd, die stelt dat er minstens 12 punten van overeenkomst moeten zijn tussen het aangetroffen spoor en het referentiemateriaal om te kunnen identificeren. Tot op heden werd het resultaat van een onderzoek slechts op twee manieren gerapporteerd; identificatie of eliminatie. Met andere woorden er is een 'match', of niet. 

Met de nieuwe methode van het NFI kan een vingerspoor dat op minder dan 12 kenmerken overeenkomt, toch worden onderzocht. Door gebruik van een wetenschappelijk onderbouwde methode voor het vergelijken van karakteristieken in een vingerspoor en een vingerafdruk kan een waarschijnlijkheidsverhouding worden gegeven over de overeenkomsten. Deze wijze van onderzoek gaat uit van een statistische onderbouwing waardoor een spoor met minder 'matchpunten' wel degelijk goede bewijswaarde heeft. Minimale sporen, die voorheen onbruikbaar waren, kunnen dankzij deze nieuwe methode van het NFI nu alsnog onderzocht worden en dienen als bewijsmiddel in de rechtszaal.