1945 - 1973: eetzaal en kapel

Al in de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw besefte de Nederlandse regering dat een laboratorium voor gerechtelijk onderzoek noodzakelijk zou worden.

Tijdens de crisisjaren kon men daar geen geld voor vrijmaken, maar kort na de bevrijding, in juli 1945, richtte prof. dr. W. Froentjes het Gerechtelijk Laboratorium op. In 1951 vond de oprichting plaats van een verwant instituut, het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium, later het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie. Aan het hoofd stond patholoog-anatoom dr. J. Zeldenrust.

Voormalig internaat

Het Gerechtelijk Laboratorium vond onderdak in een voormalig rooms-katholiek internaat aan de Haagse Raamweg, dat in de oorlog door de bezetter gevorderd was en na de bevrijding aan de Rijkspolitie werd toegewezen. Het laboratorium bestond uit de eetzaal van het instituut, door een muurtje in tweeën gedeeld. Een deel was voor scheikundig onderzoek, het andere deel voor 'algemeen' onderzoek. Bewijsstukken werden in een lang bergrek in de gang opgeslagen en schietproeven deed men op de zolder, in een kist met watten.

In 1951 werd de voormalige kapel boven de eetzaal verbouwd, waardoor het laboratorium meer ruimte kreeg en het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium van dr. Zeldenrust er ook onderdak vond. Het Gerechtelijk Laboratorium telde in het begin drie medewerkers. Bij het Gerechtelijk Geneeskundig Laboratorium werkte dr. Zeldenrust in 1951 met één laborant.

De werkterreinen van de beide laboratoria breidden zich flink uit. Toenemende mogelijkheden binnen de onderzoeksgebieden, nieuwe onderzoeksterreinen en een toename van het belang van forensisch-technisch bewijs maakten dat de laboratoria in de jaren 50 en 60 telkens meer kamers in gingen nemen en gebruik moesten maken van tijdelijke laboratoria. De naderende invoering van de bloedalcoholonderzoeken bij rijden onder invloed deed de instituten eind jaren zestig uitzien naar een nieuw gebouw.