TERUGBLIK MH17: knuffels en tandenborstels van slachtoffers onderzocht voor identificatie

“Ik wilde graag iets voor de nabestaanden betekenen”, zegt DNA-deskundige Arnoud Kal van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Samen met lab-medewerker Laura Willemstein blikt hij terug op het werk dat vlak na het crashen van MH17 op hen afkwam. “We hebben keihard gewerkt om zo veel mogelijk slachtoffers te identificeren.”

Na de ramp met vlucht MH17 op 17 juli 2014, was ons land ondergedompeld in diepe rouw. Tegelijkertijd zijn er te midden van die rouw en hectiek onder andere door het NFI bergen werk verzet: om de 298 slachtoffers in Nederland te krijgen, te identificeren en kort daarna voor het strafrechtelijk onderzoek. Nu, jaren later, is er een uitspraak in de zaak en blikken we terug met collega’s van verschillende afdelingen.

Vergroot afbeelding
Onderzoek aan een tandenborstel. Foto: NFI

Arnoud Kal pakt net spullen voor zijn vakantie als hij hoort van de vliegtuigcrash. Door het nieuws goed te volgen, krijgt hij steeds meer indruk van de aard en omvang van de ramp. “Er waren veel Nederlandse slachtoffers, daardoor wist ik dat er werk aan zat te komen voor de identificatie. Zoals het maken van referentie DNA-profielen van slachtoffers, bijvoorbeeld van tandenborstels of andere persoonlijke eigendommen. En het maken van DNA-profielen uit referentiemonsters van nabestaanden om te kunnen vergelijken met DNA-profielen van stoffelijke resten”, legt Kal uit.

Gemengde gevoelens

Het zou nog dagen kunnen duren voordat de slachtoffers naar Nederland zouden komen. “Collega’s haalden me over om toch maar op vakantie te gaan”, vertelt Kal. “Dan had ik die maar gehad en kon ik uitgerust terugkomen.” Met gemengde gevoelens stapt de DNA-deskundige de dag na de ramp in zijn auto op weg naar zijn vakantiebestemming. Hij kijkt terug op twee bizarre weken. Op de camping belt hij vooral veel en zit hij vaker dan goed voor hem is op de wifi. “Ik voelde veel onrust en had het gevoel dat ik op de verkeerde plek was. Als ik nu op vakantie ga, denk ik nog altijd aan die reis van toen.”

Zijn collega Laura Willemstein, werkzaam op het DNA-lab, durft het ook aan om op vakantie te gaan. “Het was nog niet duidelijk wanneer het materiaal zou komen en hoeveel het zou zijn.” Het begon allemaal te lopen toen ze terug waren. De lichamen zijn eerst voor identificatie en forensisch onderzoek naar de kazerne in Hilversum gegaan. Pas daarna zijn de uitgenomen materialen, zoals spierweefsel en botweefsel, naar het NFI gekomen om daar een DNA-profiel uit te maken.

Identification board

Van alle slachtoffers die al in Hilversum geïdentificeerd zijn, is bij het NFI een DNA-profiel gemaakt om maar de minste twijfel uit te sluiten of om te bevestigen. Het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) van de politie heeft de leiding over het identificatieonderzoek, maar laat zich informeren en adviseren door vakspecialisten zoals Kal. “Ik was onderdeel van de identification board. Een vergadering waar identificaties van lichamen of lichaamsdelen werden voorgedragen en bediscussieerd.”

De vakspecialisten gaven ieder toelichtingen over hun gebied. Kal over DNA-onderzoek, wat de verkregen resultaten voor ieder slachtoffer betekenden en hoe sterk deze waren. Hetzelfde deden specialisten op het gebied van gebitsanalyse of vingersporen. Bij de identificaties is verder gekeken naar specifieke kenmerken zoals littekens en tatoeages. Kal legt uit dat in veel gevallen meer nodig was dan enkel DNA. Bijvoorbeeld bij gezinnen met meerdere kinderen van hetzelfde geslacht. Op  basis van verwantschapsonderzoek kun je die niet onderscheiden en is aanvullende informatie nodig, bijvoorbeeld een vingerafdruk of de gebitsstatus. Kal: “Het identificeren red je niet alleen, daar is echt een team voor nodig. Ik vond het bijzonder om daar onderdeel van te mogen zijn.”

Gigantische aantallen

“Van de eerste lichting spierweefsel, tanden en botten die bij ons binnenkwam, lukte het goed om profielen te maken”, herinnert Willemstein zich. “Maar naarmate de tijd verstreek, werd dat steeds moeilijker omdat het materiaal dat werd aangeleverd steeds minder van kwaliteit werd: kleinere fragmenten en meer verbrand. Het ging echt om gigantische aantallen.” Ze hadden van tevoren geen idee van de omvang van het werk. Het lab heeft flink moeten opschalen, zes weekenden achtereen is volop doorgewerkt. “We verwerkten tachtig complexe samples per dag. Die aantallen hebben we normaal niet eens in een jaar tijd”, benadrukt de labmedewerker.

Het lichaamsmateriaal en de persoonlijke bezittingen, zoals knuffels en tandenborstels, zijn op de  DNA-afdeling van het NFI binnengekomen en hebben de collega’s daar in hun handen gehad. “Ik kan het werk redelijk scheiden van de emotie”, vertelt Willemstein. “Later werd dat wel lastiger omdat je in het nieuws gezichten bij de namen krijgt die je hebt geïdentificeerd.” Haar collega Kal vult aan. “Ik kan lange periodes prima werken, dan kijk ik heel technisch. Ik werk met stukjes spierweefsel en profielen en denk niet aan slachtoffers. Dat verandert als ik bijvoorbeeld foto’s zie. In Hilversum zag ik afbeeldingen in dossiers van de slachtoffers toen ze nog leefden. Een schril contrast met wat je bij de identificatie voorbij ziet komen. Dat raakte me. Ik maak dat niet vaak mee in mijn normale werk.”

Trainingspakjes

Willemstein vliegt zelf regelmatig met haar gezin naar haar zus in het buitenland, haar dochters trekt ze dan wat makkelijks aan. “Trainingspakjes die fijn zitten. Het besef dat familieleden plots met zoiets herkenbaars geconfronteerd zouden kunnen worden op beelden in het nieuws, vind ik heel erg.” Ook Kal is zich sinds de ramp meer bewust van naar eigen zeggen ‘gekke dingen’. Zelf is hij niet bang om te vliegen, maar hij is wel bang om met iemand in een vliegtuig in gesprek te raken die vervolgens vraagt wat hij voor de kost doet. “Dan zou ik moeten zeggen dat ik slachtoffers van vliegrampen identificeer. Alleen die gedachte al weerhoudt me ervan om met mensen in gesprek te gaan.”

Zowel de DNA-deskundigen als de labmedewerkers werden geleefd in de maanden na de ramp. Steun vonden ze bij elkaar en bij collega’s met wie ze aan de zaak hebben gewerkt. “Thuis wilde ik er niet te veel over praten. Ik wilde mijn kinderen niet ongerust maken”, zegt Willemstein. “Die kregen al veel mee uit het nieuws. Ze wisten wel dat mama met die vliegtuigramp bezig was.” De DNA-deskundige had vaak meer informatie dan wie dan ook, laat hij weten. Hij was immers de eerste die een match ontdekte, maar  hij kon er niet over praten. “Ik kon daar thuis pas over vertellen als de identification board zich had uitgesproken, de nabestaanden waren geïnformeerd en de gegevens werden vrijgegeven voor media en publiek.”

Extra motivatie

De deskundige heeft het nieuws niet bewust gemeden om emoties op afstand te houden. Sterker nog: hij herkende mensen die hij had geïdentificeerd en dat gaf hem juist extra motivatie om door te gaan. “Ik wil graag iets voor nabestaanden betekenen. Ik en vele anderen hebben keihard doorgewerkt om zoveel mogelijk slachtoffers te identificeren.” Kal is later gevraagd om aanwezig te zijn bij een nabestaandenbijeenkomst. Hij is niet gegaan, dat kwam hem wel te dichtbij. “Ik had er net werkweken van 80 uur op zitten en was daardoor en door de heftigheid van de ramp niet zo stabiel als anders. Dat had ik toen denk ik niet aangekund. Laat mij hier op het NFI maar mijn ding doen.”

Enkele nabestaanden zijn later nog wel op bezoek geweest bij het NFI. Zij waren geïnteresseerd in hoe het werk bij het NFI gaat, hoe de labs eruit zien en wie de mensen zijn die aan de zaak hebben gewerkt. Kal heeft ze rondgeleid. “Ze hebben hun dankbaarheid uitgesproken. Zij realiseerden zich toen pas wat wij hier allemaal hebben gedaan.”

Dit artikel verscheen eerder als terugblik 5 jaar na de ramp met vlucht MH17 op www.forensischinstituut.nl